Terwijl internationale media worstelen met taal en afstand, laten inheemse volkeren en lokale verslaggevers in Belém zien wat klimaatrechtvaardigheid werkelijk betekent.

Een prikkelend bericht in de klimaatnieuwsbrief van dagblad Trouw: de klimaatredacteur meldt zich opgewekt vanuit het tropische Belém, waar klimaattop COP30 plaatsvindt. Tussen neus en lippen door schrijft hij: “Eén praktisch probleempje voor mij als journalist – en indirect dus ook voor jou als lezer. De Brazilianen met wie ik hier probeer te praten, spreken doorgaans geen woord Engels. En ik geen woord Portugees.”
Dat valt op. Want hoe lang is het eigenlijk al bekend dat COP30 in Belém wordt gehouden — een grote Braziliaanse stad in het hart van de Amazone, waar men vanzelfsprekend Portugees spreekt? Hoeveel moeite zou het kosten om voor vertrek op zijn minst een basiscursus Portugees te volgen? Van arbeidsmigranten in Nederland verwachten we immers ook dat ze Nederlands leren.
Gelukkig, schrijft dezelfde redacteur, is er altijd nog AI. Misschien had Trouw dan beter meteen AI kunnen inschakelen om verslag te doen. Dat had niet alleen het taalprobleem opgelost, maar ook de ecologische voetafdruk van de krant verkleind. Of was het nog eenvoudiger geweest om de eigen correspondent in Brazilië aan het woord te laten? Iemand die er woont, de taal spreekt en werkelijk begrijpt wat er speelt — niet alleen in Belém, maar in heel Brazilië. Iemand die de politieke en economische mores van het land kent.
Het onafhankelijke persbureau Amazônia Real uit Manaus is wél aanwezig in Belém. Hun journalisten en fotografen doen verslag van de klimaatcrisis en COP30 en versterken de stemmen van inheemse en traditionele volkeren uit het Amazonegebied. Zij, de volken van de Amazone, eisen in Belém een centrale rol op, verzetten zich fel tegen het negeren van hun landrechten en dringen aan op directe deelname aan besluitvorming. Hun aanwezigheid maakt duidelijk dat klimaatbeleid pas rechtvaardig is als hun kennis en stem serieus worden genomen.
Protesten tegen privatisering van rivieren en spoorlijn Ferrogrão

Op zaterdag 15 november vulden de straten van Belém zich met tienduizenden deelnemers aan de Marcha Mundial pelo Clima, Wereldmars voor het Klimaat. Inheemse volkeren en hun leiders, quilombola’s, rivieroevergemeenschappen en sociale bewegingen toonden hun verzet tegen plannen die hun land en bestaan bedreigen, hun stemmen krachtig en vastberaden.
Het meest in het oog sprong het verzet tegen Decreto nº 12.600, dat belangrijke rivieren zoals de Rios Tapajós en Tocantins-Araguaia openstelt voor privatisering. “De rivieren zijn leven — en dat laten we ons niet afpakken,” zei Nilva Borari van het Borari-volk. Haar woorden weerklonken door de menigte.
Ook de geplande spoorlijn Ferrogrão ligt zwaar onder vuur. Van de sojaplantages in Mato Grosso, in het middenwesten van Brazilië, tot de haven van Miritituba aan de Tapajós-rivier in Pará — een afstand van 933 kilometer — zal deze ‘graanrail’ inheemse gebieden en natuurparken doorkruisen, en daar en elders zowel de rechten van mens en natuur schenden als verdere ontbossing veroorzaken.
De klimaatmars in Belém was niet zomaar een protest — het was, met muziek, dans, kunst en saamhorigheid, een collectieve kreet, een dringende oproep om de strijd voor het klimaat te verbinden met de strijd voor land, cultuur en toekomst.






